Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wetboek van Koophandel

 

Artikel 450
[1.] In geval van verlies van het schip door schipbreuk, is de zeewerkgever verplicht aan den schepeling, zoolang hij dientengevolge werkloos is, doch ten hoogste gedurende twee maanden, eene schadeloosstelling te betalen tot een bedrag gelijk aan het bij de arbeidsovereenkomst in geld vastgestelde deel van het loon. Is het loon geheel of voor een deel niet naar tijdruimte vastgesteld, dan is een bedrag verschuldigd gelijk aan het loon, dat volgens het gebruik wegens eene reis als die waarop het schip is verloren gegaan, bij vaststelling van het geheele loon naar tijdruimte, wordt betaald. In geval van geschil beslist de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de zetel van het scheepsbedrijf is gelegen.
[2.] Voor zoover de schepeling krachtens het bepaalde in artikel 440 recht heeft op loon, komt dit loon in mindering van de hierbedoelde schadeloosstelling.
[3.] De vordering tot schadeloosstelling is bevoorrecht op alle de roerende en onroerende goederen van den zeewerkgever; het voorrecht staat in rang gelijk met dat bedoeld in artikel 288 onder e van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
[4.] De zeewerkgever, die vermeent, dat een of meer van de schepelingen ten aanzien van de schipbreuk grove schuld treft, kan zich wenden tot den kantonrechter met verzoek zijne in het eerste lid bedoelde verplichting tegenover bepaalde schepelingen op te schorten, totdat de Raad voor de scheepvaart omtrent de oorzaak van de ramp uitspraak heeft gedaan. De kantonrechter kan naar aanleiding van de uitspraak van den Raad voor de scheepvaart den zeewerkgever voor goed van zijne verplichting ontheffen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •